Al dat bewaren en conserveren riekt naar de diepe behoefte aan eeuwigheidswaarde. Prima behoefte, maar waar is toch het idee vandaan gekomen dat het zelf vaak een soort onveranderlijk geconserveerd en vooral eenzijdig beeld moet zijn? Een beeld dat louter warme, sympathieke en beminnelijke kenmerken heeft en associaties met fonkelende aureolen oproept. Wat hieraan niet voldoet wordt weggestopt en met harde hand koest gehouden terwijl de heilige wandel door dit tijdelijke leven met niet geringe inspanning wordt voortgezet.
Het is ook wel eens een lastige relatie, die met de persoonlijkheid. Daar zijn nu eenmaal ook de eigenaardigheden in meegenomen als ze er al niet in zitten opgesloten. De nare trekjes, de onhebbelijkheden, de schaduwkanten. En vul je eigen schaduwkanten zelf maar in. Maar jouw persoonlijkheid verschaft in al zijn volheid een ervaringskader. En juist deze ervaringen dragen in zich de eeuwigheidswaarde waarnaar zo wordt gehunkerd. Het ontkennen van delen van de persoonlijkheid is als het ontkennen van je essentie, waardoor alle aandacht vervliegt naar met name die zaken die een houdbaarheidsdatum hebben. En voor je het weet ben je aan het beheersen en probeer je het amechtig droog te houden.
Deze goddelijke dichotomie van de persoonlijkheid vraagt om integratie. Juist wanneer jij er helemaal mag zijn breng je beide aspecten van je polariteit naar een evenwichtig midden. Een persoonlijkheid die niet zozeer vastomlijnd herkenbaar is voor de buitenwacht, maar een persoonlijkheid die zich blijft ontwikkelen om te kunnen ervaren. Het karakter wordt dan ingezet als zichtbaar geheel in een fascinerend spel. Dan houd je van jezelf en ben je helemaal houdbaar.